15NL TCFPCF_NL

Switch language

Nieuwsbrief

De meest recente nieuwsbrief
(Juni 2021, Engels)
is beschikbaar als download

TCF newsletter 2019

 

Bekijk ook:
nieuwsbrief 2019 November
nieuwsbrief 2019 Augustus
nieuwsbrief 2018

Project downloads

Bekijk ook onze project pagina's voor meer informatie en documenten en data die downloadbaar zijn:

 

DASA
Senshi Sōsho

 

military history1

Jaarverslag

Hier kunt u het meest recente jaarverslag van The Corts Foundation downloaden.

PCF jaarverslag 2020 cover

 

Nationale Indië-herdenking op
15 augustus 2017

Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven
door de secretaris van de Corts Foundation,
Joan C. Snellen van Vollenhoven,
naar aanleiding van de bijdrage aan deze
herdenkingsplechtigheid te Den Haag
en de landelijke NPO televisie uitzending
op 15 augustus 2017.

(Zie ook de officiële website van de Indië-herdenking voor meer informatie over deze plechtigheid: http://indieherdenking.nl)

 

“Verhalen, verhalen”

Het jaarthema van de Nationale Indië - herdenking 2017 is “Verhalen Over Leven” en gaat over de onbegrensde kracht van verhalen, over de mens achter de geschiedenis. Verhalen die nog steeds leven. Verhalen die voor sommigen, overlevenden dan wel nabestaanden, in hun hoofd nog steeds niet zijn afgelopen en die op traumatische wijze hun leven beheersen. Verhalen, die ook nog eens vanuit verschillende invalshoeken worden beleefd. Wij in Nederland denken dan aan de burger-geïnterneerden, de krijgsgevangenen die als dwangarbeider ingezet werden aan de Pakan Baroe- spoorweg of de Burma spoorweg, dan wel het lot van de “troostmeisjes”. In het voormalige Nederlands- Indië denkt men enkel aan de “Proklamasi”. In Japan denkt men aan de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki. Verhalen die, ook al worden ze steeds herbeleefd, vertekenen in de loop der tijd. Maar ook verhalen, die soms zijn opgeschreven vanuit een eigen nationale officiële visie en soms een eigen ingekleurde geschiedschrijving. In het geval van mijn vader waren dat aantekeningen op bijbelblaadjes en schoolschriften.

indiemonument denhaag

Willen we echter de slachtoffers het respect betonen dat ze verdienen en voorkomen dat ze in de nevels van de tijden vervliegen, dan moeten we hun inzet voor het nageslacht bewaren. Dit betekent het onderzoeken van die verhalen vanuit verschillende gezichtspunten, waarbij we de waarheid geen geweld aan mogen doen. Niet om achteraf te (ver-)oordelen, of de geschiedenis te herschrijven, maar om inzicht te krijgen wat er feitelijk is gebeurd. Ook al kunnen die verhelderende inzichten pijnlijk zijn. De strijd, die in februari en maart 1942 werd gevoerd, vormde voor velen een keerpunt in de geschiedenis van “hun” Nederlands- Indië en hun leven. Dit werd later pijnlijk duidelijk na de formele beëindiging van de strijd met de capitulatie van de Japanners op 15 augustus 1945 en de onafhankelijkheid van Indonesië in 1949.

Er zijn diverse verhalen, waarin de intrigerende vraag steeds terugkomt: “Hoe was het mogelijk, dat een dergelijk groot koloniaal rijk in enkele weken ineenstortte, en de Koninklijke Marine en het KNIL zich zo snel gewonnen moest geven”. Net als voor mijn eigen vader, indertijd opgeroepen als reserveofficier bij het KNIL, onbegrijpelijk en traumatisch. Voor een antwoord op deze vraag is het dan zinvol om ook kennis te nemen van de verhalen en verklaringen over de strijd als gevoerd door de Japanse tegenstander.

Maar natuurlijk ook het verhaal waarin de vraag gesteld wordt: “Waarom een atoombom en was die nu echt nodig?”. Daar wordt natuurlijk verschillend over gedacht. Voor mijn moeder, die met mijn zusje in een kamp op Java zat, was dat geen vraag. In haar optiek was er immers geen alternatief. Japanners vinden van niet gezien de gevolgen die in hun samenleving nog steeds zichtbaar zijn. De krijgsgevangen in het kamp Fukuoka 14 in Nagasaki, die op 9 augustus 1945 “Fat Man” neer zagen komen, zagen het echter als hun enige redding. Er komen ook nieuwe verhalen bij, die eveneens tragisch zijn. Dan denk ik aan de oorlogsgraven op zee. De geallieerde schepen die recentelijk van de zeebodem zijn verschroot.

Oorlogstrauma

Ook het leven van wijlen Kees Corts, oprichter van de Philippus Corts stichting, werd beheerst door een groot oorlogstrauma. Voor zijn studie was hij vanuit Nederlands-Indië samen met zijn jongere broer Flip naar Nederland gekomen. Tijdens de bezetting werden hij en Flip tewerkgesteld in Duitse fabrieken. Zijn broer wist luchtfoto’s te bemachtigen van een Duitse wapenfabriek, die Kees naar het verzet in Nederland smokkelde. Zijn broer werd later door de bezetter gedood, waarvoor Kees zich verantwoordelijk voor voelde. Kees wist wat het betekende om je dierbaren te verliezen. Dierbaren waar de lichamelijke resten soms niet van konden worden teruggevonden. Daar kwamen de vele slachtoffers bij, die hun leven gaven voor de verdediging van Nederlands- Indië, het land waar hij was opgegroeid. Ook hij moest afscheid nemen van de Nederlands- Indische samenleving, waar hij zich verbonden mee voelde. Een samenleving en een strijd, waar men in Nederland betrekkelijk weinig van af wist. Daar komt ook bij dat men heden ten dage in ons land nog amper besef heeft van de eeuwenoude verbondenheid met het huidige Indonesië.

Kees Corts richtte daarom een kleine onafhankelijke stichting op, in het buitenland opererend onder de naam van The Corts Foundation met als doelstelling om het Nederlands verleden in Azië zichtbaar te maken. De relatie met het voormalige Nederlands-Indië wordt benadrukt door het “VOC- archieven”-project, waarbij de stichting ruim 1 miljoen scans van unieke documenten (opgeslagen bij het Arsip Nasional Republik Indonesia te Jakarta) duurzaam digitaal heeft behouden en toegankelijk gemaakt. Maar ook wetenschappelijk onderzoek van de strijd in de Tweede Wereldoorlog in Azië. De stichting publiceerde in 2015 de Engelse vertaling van deel 3 uit het Japans van de Senshi Sōsho serie. Dit deel gaat over "The invasion of the Dutch East Indies". Deze publicatie biedt een antwoord op de vraag hoe de strijd zo nadelig voor het KNIL kon uitpakken.

Senshi Sōsho: De aanval op Nederlands-Oost Indië

definitief omslag 2015.07.14 001

De Senshi Sōsho–serie van 102 delen betreft geen objectieve officiële geschiedschrijving van de operaties van het Japanse leger. Het biedt verslagen gebaseerd op allerhande primaire bronnen en getuigenverklaringen van Japanse veteranen en geeft de Japanse strijd en invasie in Indonesië weer.
Natuurlijk zijn er geallieerde publicaties. De kracht van deze publicaties ligt erin, dat het gedetailleerde beschrijvingen en uniek inzichten geeft wat er nu precies is gebeurd. Deze publicaties van Japanse zijde kon men immers niet lezen als men de Japanse taal niet machtig was. Dankzij de vertaling in de Engelse taal wordt nader wetenschappelijk onderzoek en review mogelijk gemaakt. Natuurlijk is het dan wel, als zo vaak met dergelijke geschiedschrijving, eenzijdig en vanuit de Japanse invalshoek beschreven. Maar het geeft wel goed weer wat er “aan de andere kant van de heuvel “werd gedacht en hoe er werd geopereerd.

De verloren Slag in de Javazee vond plaats op 27 februari 1942, waarna de Japanners op 1 maart 1942 op drie plaatsen op Java landingen konden uitvoeren. (55.000 ervaren en getrainde Japanse officieren en manschappen tegen 80.000 slecht bewapende en slecht geoutilleerde geallieerden). Een belangrijk onderdeel van de Japanse strategie was de inzet van vliegtuigen. Men richtte zich op het veroveren dan wel aanleggen/ verbreden van bestaande de vliegvelden die gebruikt konden worden voor hun eigen luchtmacht. Negen uur na de landing bij Eretan op de Javaanse Noord- kust slaagde het Shōji detachement er in het grote militaire vliegveld bij Kalijati te veroveren, waarna Japanse vliegtuigen in staat waren de stellingen van het KNIL bij de Tjiaterpas en de hoogvlakte van Bandung aan te vallen. In en bij Bandung was het geallieerde hoofdkwartier gevestigd. Het uiteindelijke verlies van de Tjiaterpas op 7 maart 1942 betekende het verlies van Java. De Japanse planning ging uit van een strijd van 17 dagen, maar het werden uiteindelijk negen dagen. Op 7 maart 1942 reed lt. gen Imamura al Batavia binnen en op 9 maart 1942 capituleerde het KNIL in Kalijati. Dit had niemand voor mogelijk gehouden. Japan had de strijd vanaf Pearl Harbor in enkele maanden gewonnen en na de landing op Java in ruim een week.

Al in 1912 stelde de toenmalige minister van oorlog Hendrik Colijn een staatscommissie in ter verdediging van Nederlands-Indië. De commissie oordeelde, dat Japan de meest waarschijnlijke vijand zou zijn. Dat heeft er echter niet toe mogen leiden, dat in 1942 van een afdoende geoefende en geloofwaardige verdediging met adequate verdedigingsmiddelen als o.m. schepen, vliegtuigen en tanks sprake was. Een grote archipel als Nederlands- Indië valt met zijn duizenden eilanden moeilijk te verdedigen tegen een vastberaden tegenstander. De aanvaller is altijd in het voordeel, want hij kiest zijn landingsplaats. Hij kan op zee sneller zijn manschappen verplaatsen, dan een verdedigingsleger dat een uitgestrekte kustlijn moet bewaken. Om een landing voorkomen, is een vloot van een passende omvang vereist. De verdediging was daarom gebaseerd op de gedachte, dat de Koninklijke marine met onderzeeboten en torpedojagers de Japanse aanvalsvloot zouden decimeren, en dat vanaf de landingsplaatsen op de stranden van Java tot aan de Preanger stelling en de vlakten van Bandung het KNIL weerstand zou bieden met desnoods als laatste middel een guerrillaoorlog. Men heeft echter geen rekening gehouden met een van de modernste ontwikkelingen in de strijd ter zee en op het land: het vliegtuig. De Japanners beschikte over moderne vliegtuigen en met in de strijd met China ervaren en geharde piloten. Daarnaast hanteerde Japan, als hier voren aangegeven, de strategie om (in pas veroverd gebied) zijn vliegtuigen van vliegveld naar vliegveld te verplaatsen en actief in te zetten als onderdeel van de aanval ter land en ter zee. Ongetwijfeld kon men zich ook moeilijk voorstellen, dat de Japanners in staat zouden zijn om de twee grootste vloten ter wereld, van de Verenigde Staten en Engeland te passeren. Laat staan, dat de onneembare vestiging Singapore zou kunnen worden genomen. De Japanse marine zou de Amerikaanse vloot, net als indertijd met de Russische vloot in 1905 bij Tsushima, bij verrassing toe te slaan en een eventueel numeriek overwicht van de vijand buiten beschouwing te laten”. Daarbij lag de nadruk op eigen (decentraal) initiatief van bevelhebbers binnen een “overall strategisch concept”. Het ontbrak Japan aan de middelen om een oorlog voor langere duur te kunnen voeren, zodat de strijd met aanvallend en met verrassing diende te worden uitgevoerd. Daarmee wilde men een onoverwinnelijke positie verkrijgen in Zuidoost-Azië, voor het geval de Geallieerden langer dan verwacht de strijd zouden volhouden.

Mijn grootvader was begin jaren 20 medeverantwoordelijk voor het opzetten van een inlichtingensysteem voor de “Dienst Chinese Zaken” in Batavia. Een dienst die aanvankelijk was opgezet vanwege de invloed van de revolutionaire perikelen in China op de Chinese gemeenschap in Nederlands- Indië. Na de sterke toename van de Japanse spionageactiviteiten in de dertiger jaren werd het takenpakket uitgebreid. Deze “Centrale Nederlands- Indische Inlichtingendienst”, kreeg in 1935 de naam “Dienst der Oost-Aziatische Zaken DOAZ”. Al in 1934 en in 1940/41 poogde Japan via onderhandelingen de feitelijke hegemonie over de Nederlands- Indische grondstoffen te verkrijgen. De druk werd in toenemende mate vergroot, waarbij men in Batavia beducht was op door de Japanners gecreëerde incidenten, die een inval of feitelijke controle op grondstoffen en olie zoude rechtvaardigen. Men deed er van Nederlands-Indische zijde alles aan om de neutraliteit te behouden en de Japanners niet te provoceren. Het inlichtingenwerk van de DOAZ, die de Japanse codes wist te kraken, bleek van groot belang bij het bieden van tegenspel. Overigens hadden de Japanners ook de Nederlands-Indische en de latere geallieerde codes gekraakt.

Veel is gespeculeerd of de aanval van de Japanners op Pearl Harbor nu wel of niet tijdig was doorgegeven aan de Amerikaanse overheid. Natuurlijk wist men dat de Japanners bij verrassing zouden aanvallen, maar men wist niet op welke plaats de aanval zou komen. Het was in de perceptie van de Amerikanen uitgesloten dat de Japanners het zouden wagen om Amerikaans grondgebied aan te vallen, want dat zou zelfmoord zijn. Het was bovendien uitgesloten dat Japanse vliegtuigen Pearl Harbor zouden kunnen bereiken! Daarnaast was, net als in Nederlands-Indië, sprake van voorzichtig politiek neutraliteitsoptreden naast een veelvoud van praktische problemen, zoals bijvoorbeeld communicatieproblemen binnen de krijgsmacht. Het is dan tragisch als op 27 januari 1941 de Amerikaanse ambassadeur in Tokyo zijn ministerie van Buitenlandse Zaken informeerde, dat “In geval van moeilijkheden tussen Japan en de Verenigde Staten een massale verrassingsaanval over land en water op Pearl Harbor was gepland”. Al in april 1941 had de DOAZ uit Tokyo bericht ontvangen, dat keizer Hirohito besloten had tot expansie in zuidelijke richting: Singapore en Nederlands- Indië. Maar als gesteld dergelijke berichten werden ook in de Verenigde Staten niet voor serieus genomen. Daar kwam later aan het einde van 1941 nog bij, dat men vreesde dat de door Nederlands-Indië verstrekte inlichtingen er enkel op gericht waren om de Verenigde Staten bij de oorlog te betrekken. Diezelfde houding was er ook te constateren bij Engeland. De Engelsen werden immers in Nederland en in Nederlands-Indië lange tijd als een rivaal beschouwd. De DOAZ wist uit het gekraakte “windcode bericht (“Nishi No Kaze, Hare”) op 30 november 1941, dat “de Westenwind helder” was, hetgeen betekende dat de Japanse aanval naar het Zuiden was gericht, te weten: Singapore, Malakka, Nederlands-Indië en Thailand. In de Japanse telegrammen werd Pearl Harbor niet genoemd.

De aanval op Pearl Harbor op 7en 8 december 1941 kwam dus als een verrassing voor de Amerikanen. Op basis van de informatie van de DOAZ had VADM Helfrich een week eerder alle schepen de zee opgestuurd, om te voorkomen dat ze voor anker liggende vernietigd zouden worden. De Amerikanen hebben echter de waarschuwing niet naar waarde geschat, waardoor het grootste deel van hun Pacific vloot in de haven van Pearl Harbor tot zinken werd gebracht. Enkele dagen later, op 10 en 11 december 1941 herbevestigden president Roosevelt en premier Churchill in Washington een reeds in het voorjaar van 1941 gemaakte afspraak, dat de oorlog in de Pacific ondergeschikt werd gemaakt aan de strijd aan de Atlantische oceaan. Hiermee was in feite Nederlands-Indië ten ondergang gedoemd.

JapanInvasieNedIndie1942

Senshi Sosho: "The invasion of the Dutch East Indies”

Het originele Senshi Sōsho-deel over de invasie in Nederlands-Indië verscheen in 1967. De auteur Matsuki Hidemitsu benadrukt het belang van de operatie voor het verkrijgen van olie en andere grondstoffen. Uitgebreid gespecificeerd vermeldt hij welke mineralen, olie en grondstoffen jaarlijks gewonnen zou kunnen worden. Dit wijkt af van het toen en nog heden door andere Japanners gebezigde uitgangspunt van de “Nieuwe Orde”: “Aziaten voor de Aziaten en het bevrijden van de voormalige kolonies”.

Analyse van dit Senshi Sōsho deel leidt tot de volgende bevindingen:

• De voorbereiding van deze amfibische operatie (uniek op deze grote schaal en afstand van de thuisbasis) was volgens hedendaagse begrippen “houtje-touwtje”, roekeloos en ondenkbaar. Hiermee wordt bedoeld, dat in hedendaagse ogen de logistieke operatie wordt geborgd door het afdekken van de belangrijkste risico’s. De Japanners accepteerden dat risico’s niet werden afgedekt, en snel naar bevind van zaken zou worden gehandeld. Naar een oud-Boeddhistische legende “maakte men een sprong van de Kiyomizu- tempel”. Bij gebrek aan voldoende personele eenheden werden legeronderdelen in opeenvolgende gevechtsfasen ingezet. Transportmiddelen waren eveneens relatief beperkt, waardoor bij uitval en/of vertraging een tijdige inzet werd belemmerd. Vliegvelden moesten eerst veroverd worden, dan wel in de rimboe aangelegd. In feite liep de gehele organisatie als “een uurwerk, waarbij de radertjes geheel in elkaar vielen”. Maar het operatieplan (dat binnen 1 jaar werd opgesteld) was gebaseerd op onverantwoorde risico’s. Dat de daadwerkelijke uitvoering zo’n uiterst indrukwekkend resultaat had, kwam door het zeer grote vakmanschap, de inzet, het improvisatievermogen en de betoonde professionaliteit en de inherente zwakte van de tegenstander. Dit had tot gevolg dat de Japanners de strijd in enkele maanden hadden gewonnen, maar ze waren niet bestendig tegen een uitputtingsslag zoals de geallieerden die uiteindelijk zouden voeren. 

• De gehele operatie was afhankelijk van het slagen van de verrassingsaanval op Pearl Harbor. 

• Men beschikte over een innovatief leger en een moderne vloot (met inzet van o.m. vliegdekschepen), waarin leger en vloot (ondanks de onderlinge rivaliteit) nauw met elkaar samenwerkten waarbij zij superieure vliegtuigen (met specialiteit nachtvliegen) in hebben gezet. Daarentegen was de algemene visie van de samenleving in Nederlands-Indië, Brits- Indië, en de Verenigde Staten, dat alle Japanners een bril droegen, bijziend waren en hun vliegtuigen van bordkarton waren en de neiging hadden om uit de lucht te vallen.

• Een vernieuwend middel was ook de inzet van paratroepen bij de olievelden in Palembang.

• De tactiek was gebaseerd op snelheid en verrassing, aanvalskracht en de bereidheid om risico’s te nemen, zoals b.v. de “stepping stone -methode” om van vliegveld naar vliegveld te “hoppen”. Hiervoor hadden officieren in Nederlands-Indië voor de oorlog al gewaarschuwd. De aangelegde vliegvelden in Nederlands-Indië noodzaakten een afdoende beveiliging. Het grote militaire vliegveld van Kalijati werd negen uur na de landing bij Eretan door de Japanners veroverd, waarna Japanse vliegtuigen tegen het KNIL werden ingezet.

• De nadruk op traditionele martiale waarden als “eer, dapperheid en vastbeslotenheid”, maar ook met een leiderschap dat gebaseerd was op het nemen van decentraal initiatief binnen een overall strategisch concept.

• Het gebruik van “black clandestine radio-uitzendingen” (vanuit Saigon), waardoor het KNIL in verwarring werd gebracht over het staakt het vuren en de capitulatie.

Wat staat er niet in het Senshi Sōsho-deel?

Geschiedschrijvingen -en zeker getuigenverklaringen- zijn nu eenmaal persoonlijk en vanuit een bepaalde optiek beschreven. De gevechtshandelingen worden door beide zijden anders ervaren. Dat geldt natuurlijk ook voor schendingen van het oorlogsrecht, die door beide zijden zijn gepleegd en die niet zijn beschreven. Denk bijvoorbeeld aan de 72 Nederlands-Indische militairen die bij de Tijaterstelling werden terechtgesteld door de Japanners. In Nederland is nu pas aandacht voor gepleegde schendingen aan Nederlandse kant tijdens de politionele acties 1946 - 1949. Extra schrijnend vormen natuurlijk de plegers van oorlogsmisdrijven, die al dan niet veroordeeld werden, of door de overdracht in 1949 die dans ontsprongen. Overigens een situatie die ook herkenbaar was bij de berechting in Duitsland. Een naslagwerk, dat hierbij zeer informatief is, vormen de beide delen “Berechting Japanse oorlogsmisdadigers in Nederlands-Indië 1946-1949 van de Temporaire Krijgsraad te Batavia” als opgetekend door mr. L.F. de Groot. De uitgebreide verhoren en getuigenverklaringen bieden weer een ander licht op de geschiedschrijvingen van beide zijden. Afgelegde verklaringen willen nu eenmaal danig van elkaar verschillen, en dat is heel herkenbaar heb ik in mijn tijd als secretaris van de zeekrijgsraad ervaren.

Zo beschrijft het Senshi Sōsho-deel wel, dat bij de strijd rond de Tjiater stelling een krijgsgevangen Nederlander de Japanse troepen op 6 maart 1942 informeerde over de KNIL-sterkte ter plaatse en om de stelling zou hebben gegidst.
Maar in de uitgebreide verklaringen die gevoegd zijn het vonnis van de commandant van het Shōji Detachement, kol. Shōji Toshishige (die verantwoordelijk was voor de snelle opmars naar Bandung), komt van deze krijgsgevangen onderofficier een andere lezing naar boven. Kol. Shōji werd na de oorlog door de Temporaire Krijgsraad veroordeeld voor misdrijven gepleegd onder zijn eindverantwoordelijkheid. Overigens is opmerkelijk, dat de Japanse opperbevelhebber Luitenant-Generaal Imamura Hitoshi, en zijn chef-staf Okazaki Seisaburo, beiden door de Temporaire Krijgsraad werden vrijgesproken. De krijgsraad memoreerde, dat van beide officieren uit hoofde van hun fatsoensopvattingen een duidelijk matigende invloed- “tegen de stroom”- was uitgegaan.

De Capitulatie in 1942

Het feitelijke staakt het vuren (door het KNIL voorgesteld op 7 maart 1942), leidde een dag later in Kalijati, tot het overeenkomen van de voorwaarden van de uiteindelijke overgave per 9 maart 1942. Prof. Dr. L. De Jong noemt op blz. 1038 in zijn standaardwerk Deel 11a tweede helft het overleg, maar besteedt geen aandacht aan de gevoerde woordenwisselingen noch aan de achtergrond van de ook voor de Japanners zichtbare animositeit tussen de hoofdrolspelers aan Nederlandse kant: Gouverneur- generaal Tjarda van Starkenborch Stachouwer en legercommandant Lt. Generaal Ter Poorten. De weerslag van het gesprek is ook niet te vinden in andere Nederlandse publicaties. Wel beschrijft Maj. Drs. H. Zwitser in een artikel in “De val van Nederlands-Indië” in grote lijn de uitkomst van het capitulatiegesprek.

Het Senshi Sōsho deel van “The Invasion of the Dutch East Indies” geeft inzicht in het verloop van het gesprek nauwgezet en in alle tragiek weer. Aan Nederlandse kant was op aandringen van de Gouverneur-Generaal op 6 maart 1942 met de legerleiding overeengekomen, dat in Bandung met het oog op het grote aantal vluchtelingen in de stad niet zou worden gevochten. Men besloot daarom op 7 maart 1942 de Japanners te benaderen om te onderhandelen over de capitulatie van Bandung. Het Japanse antwoord hierop was een uitnodiging aan de Gouverneur-Generaal zich op 8 maart 1942 naar de Japanse opperbevelhebber te Kalijati te begeven, waarbij de uitnodiging gepaard ging met het dreigement dat bij een eventuele weigering Bandung vanuit de lucht zou worden gebombardeerd. De regering in Londen had eerder aangegeven, dat de Gouverneur-Generaal zijn bevelhebberschap diende over te dragen aan lt. generaal Ter Poorten, en dat een algemene capitulatie moest worden vermeden, ten einde de strijd als guerrilla voort te zetten. Deze orders waren generaal Ter Poorten pas op 4 maart 1942 ter ore gekomen, hij was door de Gouverneur-Generaal geheel in onwetendheid gehouden. Als militair vond hij deze instructie gespeend van alle werkelijkheidszin en hij besefte dat een (onvoorbereide) guerrilla onmogelijk was door gebrek aan steun van de bevolking. Bovendien maakte generaal Ter Poorten uit het Japanse ultimatum op (als gebruikelijk volgens het oorlogsrecht), dat de Japanners wilden spreken over een algemene capitulatie en met minder geen genoegen zouden nemen. Een opperbevelhebber onderhandelt namelijk niet over een gedeeltelijke capitulatie, en dus ook niet over de capitulatie van een stad. Besprekingen daarover worden gevoerd door ondercommandanten.

Bevelhebber Imamura Hitoshi zette geheel in op de totale overgave van het gehele KNIL. Dit leidde tot een bizarre woordenwisseling. Kort samengevat: Het eerste, dat generaal Imamura deed, was vragen of de Gouverneur-Generaal dan wel generaal Ter Poorten het gezag voerden over de troepen in Ned. Indië, en of zij kwamen om te praten over de overgave dan wel het voortzetten van de oorlog. De Gouverneur-Generaal en generaal Ter Poorten gaven als antwoord, dat zij niet de bevoegdheid hadden om te besluiten tot totale overgave, omdat die was voorbehouden aan de koningin, met wie zij contact konden leggen via de telegrafische verbindingen. Generaal Imamura merkte uit arren moede op, dat: ”Jullie kunnen wel ten strijde trekken, maar niet je overgeven”, “Dit is niet de plaats om diplomatieke onderhandelingen te voeren”. “We zijn hier om de capitulatie te bespreken, of de oorlog voort te zetten”. Vervolgens stuurde hij alle niet-militairen (incl. de Gouverneur- Generaal) de kamer uit. Hierna vroeg hij aan generaal Ter Poorten: “Wilt u zich overgeven, zelfs als de Gouverneur-Generaal dit afkeurt”. “Als overgave onmogelijk is, dan heeft het geen zin verder te praten”. Vervolgens gaf generaal Ter Poorten zich gewonnen. Op 9 maart 1942 werd om 12.00 uur met een radioboodschap de capitulatie afgekondigd. De geallieerden gaven zich op 12 maart 1942 gewonnen.

Bij de invasie heeft de Japanse luchtmacht een belangrijke rol gespeeld. Maar niet minder belangrijk waren de eerder verspreide desinformatie, propaganda en de radio- uitzendingen uit Saigon, die een demoraliserende werking hadden op het KNIL en de bevolking. (“Black clandestine radio- uitzendingen waarmee de NIROM - uitzendingen werd weggedrukt). De Japanners gingen ervan uit, dat de Nederlands Indische bevolking van Aziatische afkomst de Japanse troepen zouden verwelkomen. Dus verklaarde bevelhebber Imamura al op 7 maart 1942 “Militair Regeringsdecreet no. 1, waarin de welvaart van de Oost-Indische bevolking werd gepromoot met de begrippen van het “Greater East Asia co- prosperity sphere “- concept. 

Conclusies vanuit Japanse zijde in het Senshi Sōsho-deel

Het Senshi Sōsho-deel van “The Invasion of the Dutch East Indies” sluit af met voor Japanse zijde tevreden conclusies. De Japanse auteur stelt:

  • De landingen van het 16e Japanse leger op Java waren volgens de Japanse planning voorzien op dag 103, met een overgave van het KNIL op dag 120. In werkelijkheid vonden de landingen al plaats op dag 84 en de overgave op dag 92.
  • Het succes was te wijten aan de verrassingsaanval op Hawaii, de Filippijnen en Malakka, en de zeeslagen in de Javazee en de Golf van Bengalen.
  • Het isoleren van Java van externe strijdkrachten.
  • Het overlopen van de Indische bevolking gezien de gezamenlijke Aziatische afkomst. (Prof L. de Jong maakte hier ook melding van.). Men was niet zozeer pro- Japans, maar anti- Nederlands.
  • Black clandestine radio- uitzendingen en de Japanse propaganda en desinformatie.
  • De verrassingsaanval op Bandung en Cilacap.
  • Het verkrijgen van overvloedige hoeveelheden olie. Maar het deel wordt afgesloten met de constatering, dat Japanse operaties spoedig getroffen werden door olietekorten door getorpedeerde olietankers.

Afsluitend

De door Japan gevoerde oorlog heeft - net als in Duitsland- nog steeds invloed op het huidige (politieke) handelen. Het verdeelt het land. Men is zelfs niet in staat om te komen tot een benaming van de gevoerde oorlog. Met de wijsheid van het heden ziet men wel, dat de politiek de toekomst van de natie op spel zette voor een strijd - die achteraf bekeken- niet gewonnen kon worden. En er vinden - als gezegd door sommigen -dat: “Er ook iets goed is voortgekomen door de veroorzaakte dekolonisatie van Azië”.


Het Senshi Sōsho vol. 3: "The invasion of the Dutch East Indies” is als e-book via OpenAccess gratis te downloaden op de website van Leiden University: https://openaccess.leidenuniv.nl/handle/1887/35184

Op 27 februari en 1 maart 2017 was ik namens de Corts stichting aanwezig bij de indrukwekkende herdenking van de Slag in de Javazee op het ereveld Kembang Kuning in Surabaya. Wij herdachten, alleen daar al, ruim 2000 geallieerde slachtoffers. De Corts foundation hoopt hen begin 2018 recht te doen met het publiceren van de Engelse vertaling van het Senshi Sōsho deel 26: “The Operations of the Navy in the Dutch East Indies and the Bay of Bengal”, waarin onder meer de slag in de Javazee wordt beschreven.

 

cortshuisfries

 

The Corts Foundation


is een Nederlandse stichting die het legaat van Kees Corts gebruikt om geschiedenis- en archief-projecten uit te voeren over het voormalig Nederlands-Indië, in het bijzonder de periode van de VOC en het einde van de koloniale periode tijdens de tweede wereldoorlog.

 

RoyalNetherlandsEmbassy

Jakarta, Indonesië
Bangkok, Thailand

Cultuurfonds


Eveneens het cultuurfonds:
Christiaan G. van Anrooij Fonds
 

 

UniLeidenLogo2


Ailionlogo

 

CGHDlogo

 

HendrikMullerFonds 

 

 

ANRI

Arsip Nasional Republik Indonesia

 

DutchCulture

 

NIMH

Nationaal Instituut voor Militaire Historie

 

schouwenburgfonds

 

GravinVanBylandtStichting 

creativecommons

The Corts Foundation stelt de content van deze website, haar datasets en eigen publicaties beschikbaar onder de creative commons licentie.

 

SBF

 

De Corts stichtingen
achten de voorlopige aanbevelingen van
de SBF van toepassing,
zoals opgenomen in de gedragscode 
versie 3.0
van
 
24 dec. 2013